Moskeeën, jungle en vulkanen

7 februari 2013 - Samosir, Indonesië

Op vrijdag komen we weer aan in Banda Aceh. We willen hier onze te groot uitgevallen regenhoezen (voor de rugzakken) laten verkleinen en vinden al snel een toko met een naaimachine. Ze spreken er geen Engels en wij (nog) geen Bahasa Indonesia dus met veel handen en voetenwerk laten we zien wat we willen. De jongen achter de machine lijkt het te begrijpen en gaat aan de slag. Hij laat weten dat het wel een uurtje kan duren. We wachten braaf maar rond het middaguur worden we de winkel uitgestuurd. Huh..wat nu?... hij gaat de winkel sluiten! Tja.. het is tijd voor het middag-gebed. We kijken om ons heen; het verkeer is tot stilstand gekomen en alle winkels en restaurants zijn gesloten. Een man spreekt ons aan; iedereen in de stad hoort nu in de moskee te zijn en wij horen uit respect niet te gaan rondlopen. De stad is streng islamitisch en is de enige plaats in Indonesië waar de Sharía (wet van God) wordt uitgevoerd. Na het gebed komt het leven en het verkeer weer op gang, gaat de winkel open en kunnen we een uurtje later onze hoezen ophalen. We vinden onderdak in één van de vele guesthouses, er is geen douche maar wel een ‘mandi’. (een grote bak koud water met een emmertje). In de avonduren staan de straten vol eetstalletjes en is het er gezellig druk. Heel vroeg (05.00uur) in de morgen worden we wakker van het geschal uit de megafoons van de vele moskeeën. 

Sumatra is een enorm eiland (van Noord naar Zuid 2000km) en we willen via het centrale deel naar het Zuiden reizen. We vinden een minibus en rijden acht uur lang over een slechte weg richting Takengon. Er kunnen twaalf mensen in een busje, de muziek staat keihard aan en om de paar uur stopt de chauffeur voor een restaurant. Takengon ligt midden in het Gayo hooggebergte, de omgeving is prachtig groen. Er zijn veel koffie en cacaoplantages. We wandelen langs het meer en horen niets anders dan ..hey..hello mister, en zijn de bezienswaardigheid van de dag. We wisselen van bus en reizen verder, de weg is smal en steil en gaat dwars door de jungle. Er zijn vanwege de hevige regen veel aardverschuivingen en af en toe moet er even een in de weg liggende boom worden weggeschoven.

In het dorpje Ketambé zet de buschauffeur ons, precies voor de deur van een guesthouse, af. De 26 jarige Mira geeft ons een kamer, met uitzicht op de rivier en de jungle..kosten; nog geen vier euro per nacht. Wat later vertelt Mira die goed Engels spreekt dat ze farmacie heeft gestudeerd aan de universiteit van Medan. Ze wil graag een eigen bedrijfje beginnen maar geld of werk heeft ze niet daarom helpt ze nu haar moeder met het guesthouse en hoopt op betere tijden. De werkeloosheid in Sumatra is hoog en geld van de overheid…wanneer wij daar aan mensen vragen over stellen beginnen ze te lachen. Nee..wij krijgen niets, al het geld zit in Jakarta. De regering zorgt alleen goed voor zichzelf. Geen sociale voorzieningen of microleningen. Maar zelfs mensen die wel een baan hebben kunnen nauwelijks rondkomen. Corruptie is, zo hebben we al van veel Indonesiërs gehoord een enorm probleem. We zien hoe de buschauffeurs smeergeld betalen aan de politiemensen bij de controleposten onderweg. Doen ze dit niet, maar bijna allemaal doen ze het wel, dan moet de bus aan de kant en volgt er als ‘beloning’ een tijdrovende controle.

Ketambé ligt midden in het Nationale park: Gunung Leuser, de Orang Utang leeft hier nog in het wild en samen met gids John en hulpje Far gaan we voor twee dagen de jungle in. John is een klein grappig mannetje en al bijna twintig jaar gids. Hij heeft nooit op school gezeten en het Engels wat hij spreekt heeft hij geleerd van toeristen. Far is negentien, gaat niet meer naar school en wil later graag een goede gids worden. Nu zet hij het eenvoudige kamp op, kookt en doet de afwas.

Het is een enorm geklauter, over gladde en modderige paden en met een paar extra grote stevige sokken over de onderbenen die de bloedzuigers tegen moeten houden. Maar het worden twee geweldige dagen waarin John echt zijn uiterste best om de apen te vinden. We zien ook gibbons, thomas leaf apen, pigtail makaken en vogels zoals de Hornbill (grote neushoornvogel). De Orang Utang zitten hoog in de bomen, eten de hele dag vruchten en blaadjes en slapen iedere nacht in een ander zelfgebouwd nest. Wanneer ze ons in de gaten krijgen gooien ze takken en bladeren naar beneden. De tweede dag gaan we op zoek naar het enige mannetje van de groep en na een paar uur vinden we hem..the king of the jungle, een machtig groot beest. Wij staan tussen hem en een paar van z’n vrouwtjes en dat staat hem helemaal niet aan. Hij maakt hij diepe gromgeluiden en geeft een indrukwekkende show om te laten zien hoe sterk hij is en wij maken ons klein en kijken stil en ademloos toe.

John vertelt onderweg dat hij is getrouwd maar zo zegt hij…ik mag haar helemaal niet...ze klaagt de hele dag en vraagt om geld….maar ik ben arm. Hou je dan echt niet van haar?... maar waarom ben je dan getrouwd?... ja… trouwen doe je hier omdat het nu eenmaal zo hoort en de familie bepaalt eigenlijk met wie……aha. Scheiden is voor John geen optie, ze hebben twee kinderen en zijn familie heeft zeven miljoen rupia voor de vrouw betaald. Bij een scheiding worden de kinderen altijd toegewezen aan de vader en daar zit John nu ook niet op te wachten.

We ontmoeten Claude, een Belg die al ruim twaalf jaar samen met zijn vriend in het dorp woont. Er volgen interessante gesprekken. Claude laat weten dat homofilie en wisselende seksuele contacten hier heel normaal zijn. Ook veel getrouwde mannen hebben er een vriend naast en gaan daarmee niet alleen maar bier drinken en voetbal kijken. De vrouwen vinden dat geen enkel probleem.(?) De dorpsroddel gaat dat de onlangs overleden echtgenoot van onze guesthouse-eigenaresse wel 400 mannelijke vriendjes heeft versleten. En dan Ingrid, een Nederlandse vrouw van 62 jaar. Ze woont al veertien jaar in het dorp in een klein houten huisje, geeft zes middagen per week Engelse les en moet rondkomen van 80 euro per maand! Wow...de prijzen zijn hier laag maar wij vinden het knap. Over een paar jaar, zo vertelt Ingrid, wanneer ik AOW krijg heb ik hier een riant leven. Dan vertienvoudigt haar inkomen. Nog even doorbijten, Ingrid….houtjes genoeg in het grote bos.

In Berastagi, een stad omringt door meerdere vulkanen, is het een drukte van belang. Vanwege de vruchtbare grond groeit er van alles en is Berastagi hét landbouwcentrum van de omgeving. Er wordt op de verschillende markten flink gehandeld in groente en fruit. De wortels zijn net geoogst en terwijl we  rondwandelen krijgen we steeds een worteltje voor de dorst. De mensen zijn overal ontzettend vriendelijk en willen graag praten maar hun Engels blijft beperkt tot ’hello mister’ en ‘how are you?’ en wij komen nog niet veel verder dan ‘goedemorgen’ en ‘dank u wel’. Er zitten wel veel Nederlandse woorden in het Bahasa Indonesia en soms kunnen we dingen betere duidelijk maken door langzaam Nederlands te spreken. We beklimmen de vulkaan Sibayak. Door de mist zien we helaas niet veel van het uitzicht. Maar als we op de rand zijn trekt de boel wel even open en kunnen we de krater en de stinkende zwaveldampen rokende gaten zien.

Eten doen we tot nu toe in de lokale eetgelegenheden en dat bevalt goed. We kijken meestal waar het een beetje vol zit en schuiven dan aan. Drie keer per dag soep, rijst of mie in allerlei varianten, en er zijn er de hele dag zoete of hartige snacks te koop. Vaak komt er groente en een soort soepje bij de rijst. Eten doet men hier met de rechterhand (want de linker wordt gebruikt als toiletpapier) en met het soepje kun je van de rijst beter klompjes maken om naar binnen te werken. Vlees of vis wordt maar in hele kleine hoeveelheden gegeten maar er wordt veel gebruik gemaakt van tofu en tempé. De lokaal geoogste en gebrande koffie is heerlijk en wordt hier veel gedronken maar wel met minstens drie scheppen suiker erin. De thee ondergaat hetzelfde mierzoete lot. Er is geen probleem met overgewicht (zoals in Zuid-Amerika), de mensen zijn over het algemeen slank maar alle zoetigheid is wel een probleem…al heel veel rotte tanden gezien.

We gaan naar het Toba meer, vinden een kamer in het dorpje TukTuk en kijken rond op Samosir, het eiland in dit enorme kratermeer.  Veel gezinnen op Samosir wonen nog in de traditionele Batakhuizen maar waar ze van leven? Op de heen en weer varende veerbootjes na, zien we maar weinig actie op het meer of op het eiland en toeristen komen er, gezien het grote aantal leegstaande hotels nog maar mondjesmaat, de hype van een aantal jaren geleden lijkt voorbij. Hier geen hoofddoekjes en  moskeeën maar kerken. En we  kunnen weer varkensvlees eten (babi pangang) en alcohol drinken. De mensen zijn hier overwegend christelijk, maar ze geloven ook nog in de natuurgoden. Overal staan prachtige graven die de doden beschermen tegen de boze geesten. En wij slapen hier, bij gebrek aan ‘Allaaaaaaah akbar’ een stuk beter…….  

Foto’s

2 Reacties

  1. Cees:
    16 februari 2013
    Wat een land,wat een reis! Geweldig!
    Groeten uit Villa La Angostura,in de regen!
    Cees en Yvonnemarijke
  2. Martin en Margrethe:
    13 maart 2013
    Hallo Peter en Els,

    Hier een vakantiegroet uit Australie!

    We kwamen jullie reislog tegen en móeten even een dikke 'WOW' achterlaten als compliment voor jullie prachtige verhalen en foto's. Wat een belevenissen!

    Save travels en hartelijke groet,
    Martin en Margrethe